gruve.info

Website about mining and mineralproduction, especially about influences to environment

To start page

Informatie van redacteur

Dit artikel is geschreven door Lieuwe Jan Hettema, een student van het Sámi University College (Sámi allaskuvla) in Guovdageaidnu. Het artikel maakt onderdeel uit van zijn studie Master of Indigenous Journalism. In de totstandkoming van het artikel interviewde hij verschillende mensen in Guovdageaidnu, waarvan ik er een was. Ik ben blij dat ik zijn werk hier kan presenteren, vooral omdat het belangrijke informatie bevat over de relatie tussen mijnbouw en het hoeden van rendieren. Ook stemt het mij tevreden om het eerste Nederlands- en Engelstalige artikel op gruve.info te publiceren. Tot nu toe bevat de website artikelen in vier talen, ik hoop dat er nog meer volgen.

In English

Lieuwe Jan Hettema:

Worstelen met blinkend goud en geliefde rendieren

Uitzicht vanaf de berg Čáskejas, eind september 2015.
(Foto: Sámi allaskuvla)

Een verlaten gebouw herinnert aan de Biedjovággimijn.
(Foto: Sámi allaskuvla)

De groene berg is veranderd in een grijs maanlandschap vol verroest afval.
(Foto: Sámi allaskuvla)

Tegen alle verwachtingen in hield de Noorse gemeente Guovdageaidnu in 2013 de heropening van een koper- en goudmijn tegen. Dit voegde een nieuw hoofdstuk toe aan de strijd tussen moderne invloeden van buitenaf en de traditionele leefwijze van de Samen, de inheemse bevolking van Scandinavië en het Kola Schiereiland.

De rendieren stormen als gladiatoren de arena in. Geweien kletsen tegen de houten schotten die de smalle opening naar de girdnu omheinen. De adrenaline giert door de sterke, energieke lijven. In het gedrang wordt een in de modder uitgegleden rendier overlopen. Snel voegt ze zich weer bij de kudde, schichtig om zich heen kijkend, zoekend naar de niet bestaande uitweg uit deze kleine ronde ruimte. Voor enkele seconden is alleen de hevige ademhaling van de rendieren hoorbaar.

Met een indringende schreeuw brengt een herder de kudde in beweging. De dieren maken hun rondes tegen de klok in en houden de mensen die middenin de girdnu staan continu in de gaten. Langs de zijkant observeren andere herders de kudde. De jongste kinderen, een aantal ouderen en een verdwaalde journalist staan er verkleumd bij op deze druilerige oktoberdag, diep op de toendra aan de Noorse kant van Sápmi: het land van de Samen.

Een paar oudere dieren worden bij het grote gewei gegrepen en naar de zijkant getrokken, waarna met een messteek in de nek en een in de hersenen vliegensvlug een einde aan dit leven komt. Terwijl de spieren zich ontspannen wordt het dier buiten de omheining gesjouwd, waar het onmiddellijk nauwkeurig geslacht wordt. Zo kan, op een paar organen na, alles door de families opgegeten en gebruikt worden. Net als in andere delen van Sápmi wordt deze traditionele werkwijze hier bij Guorbavuopmi, in het rendier hoed-district Ábborášša, sinds mensenheugenis uitgevoerd door families die hier al net zo lang leven.

De kudde van Inga Susanne vlakbij de Biedjovággimijn, jaren '70.
(Foto: Eigendom van Inga Susanne Hætta Triumf)

De kinderen van Marit Kristine helpen mee in de girdnu.
(Foto: Eigendom van Marit Kristine Hætta Sara)

De locaties van de mijnen en steengroeven in de gemeente Guovdageaidnu.
(Bewerkte kaart van norgeskart.no)

Bezoek op de toendra

Inga Susanne Hætta Triumf groeide hier op. Haar familie vormt samen met vier andere families een van de twaalf siida’s van Ábborášša: oeroude coöperaties van rendierherders die met hun kuddes stukken land delen. “Al eeuwen is dit in het herfstseizoen ons begrazingsgebied,” zegt Inga Susanne. Ze knikt naar de top van de berg, waar een deels geasfalteerde weg kronkelend zijn weg omhoog zoekt. “Vroeger was Čáskejas een mooie plek met veel groen. Terwijl onze rendieren er graasden dronken wij er koffie.” Het was een vast rustpunt op de migratieroute.

De 77-jarige rendierherder herinnert zich de komst van de eerste onderzoekers in 1952 nog goed. “Het onderzoek begon beetje bij beetje, maar het werd steeds groter en groter,” vertelt ze. Vanaf 1955 tot 1966 verbleven geologische onderzoekers van de Noorse staat in dit afgelegen gebied. Vanuit Guovdageaidnu, in het Noors Kautokeino genoemd, werden met bulldozers en tractors gereedschap en hutten naar Čáskejas gebracht.

Ze steekt haar handen dieper in haar jaszakken. De komst van de onderzoekers destijds was voor haar een verrassing. Ze wist niet dat de handige speculant Gudleif Holmboe uit Tromsø voor een schijntje de mijnrechten van een aantal rendierherders had overgenomen, nadat hij door hen gevonden kopererts onder ogen had gekregen. Drie jaar later verkocht hij de rechten voor een veelvoud aan de Noorse staat: hij ontving een bedrag dat nu rond de 1,5 miljoen euro waard zou zijn.

De vrijgevigheid van de staat is in lijn met de interesse in grondstoffen, die het land welvarend maakten, en in het moderniseringsbeleid voor het noorden van na 1945. Er kwam nieuwe infrastructuur, industrie werd gecreëerd en ook het assimilatiebeleid om de zee-, rivier- en rendier-Samen te boetseren tot moderne Noren werd geïntensiveerd. Al het beleid was gericht op economische vooruitgang en een afscheid van de cultuur en tradities van de Samen.

“Langs de tractorroute vind je nog steeds afval uit die eerste periode,” vertelt Inga Susanne. Bovenop de berg is het er erger aan toe. “We kunnen er niet meer met de rendieren heen, alles is beschadigd.” Het resultaat van twee korte maar intensieve periodes van koper- en goudwinning in de Biedjovággimijn, vernoemd naar de vallei achter de berg. De gemeenteraad van Guovdageaidnu zorgde in 2013 voor een primeur in Noorwegen door onder andere om culturele redenen een stokje voor de heropening te steken. Ervaringen uit het verleden speelden een belangrijke rol.

Een hopeloze mijn

Zijn interesse in planten en het plukken van bessen bracht Svein Lund in 2006 naar de velden rondom de mijn. In het drasland zag de 64-jarige oud-onderwijzer blauwe uitslag op enkele stenen. “Ook beekjes hadden een vreemde kleur en er staken verroeste ijzeren pijpen uit het water,” vertelt hij. Hij was er jaren geleden voor het laatst geweest en had er bijna gewerkt. Enkele dagen voor zijn eerste werkdag, in 1975, trok mijnbouwbedrijf Sydvaranger echter de stekker uit de afgelegen mijn.

Sinds de opening in 1968 kostte de exploitatie van de mijn alleen maar geld. Onder politieke druk nam staatsbedrijf Sydvaranger de mijn in 1973 van het noodlijdende Bleikvassli over. Dat bedrijf was zeven jaar eerder als enige geïnteresseerd in de mijn. De Deense eigenaar Holger Fangel kreeg alle hulp van de staat om de mijn tot een succes te maken. Vanuit Guovdageaidnu werd een veertig kilometer lange asfaltweg dwars door de ongerepte toendra aangelegd, data van jarenlange onderzoeken werden overgedragen.

Toch ging het mis. Fangel wilde zo snel mogelijk zijn investering terugverdienen. Hij besloot een goedkopere open-pit mijn bovenop de berg te bouwen, in plaats van de door de ingenieurs aanbevolen ondergrondse variant. “Een essentiële fout,” beweert Svein. Men moest grote gaten maken om bij de erts te komen. “Dat zorgde ervoor dat de rendierherders deze plek niet meer kunnen gebruiken. Fangel dacht in al zijn wijsheid dat de vegetatie op Čáskejas oninteressant was voor rendieren en dat hij hiermee toekomstige financiële claims van de herders omzeilde.”

Het land onderaan de berg is beter voor rendieren, meende Fangel. Een rechter oordeelde anders en besloot in 1974 dat Fangel 547 duizend Noorse kronen aan Ábborášša en drie andere districten moest betalen. Een groter probleem was echter het klimaat. “Čáskejas is de meest winderige plek op de toendra, waardoor het er in de winter kouder aanvoelt; een hopeloze locatie voor een mijn,” aldus Svein, auteur van het in mei verschenen boek Gull, gråstein og grums (Goud, graniet en troebelheid) over controversiële Noorse mijnen.

Waterleidingen bevroren, machines en ander gereedschap waren onbruikbaar. Op de koudste dagen kon het personeel vanwege de extreme weersomstandigheden de deur niet uit. Het grootste gedeelte van het jaar werd er wel gewerkt, maar de opbrengst was niet genoeg: de mijnbouw was te veel gefocust op koper. Alhoewel men wist dat er grote hoeveelheden goud in het gesteente zat, lukte het met de technieken van die tijd niet om het daadwerkelijk aan het gesteente te onttrekken.

Outokumpu maakte de Biedjovággimijn na de heropening in 1985 wel tot een succes. Het Finse staatsbedrijf gebruikte een methode waardoor veel meer goud werd onttrokken. Een klein gedeelte van de werknemers kwam uit Guovdageaidnu en ook lokale bedrijfjes profiteerden, maar het zette voor de gemeente geen zoden aan de dijk. Vrachtauto’s reden af en aan naar Finland, alles van waarde vertrok. Ook deze pijnlijke herinnering kwam boven toen de gemeenteraad in 2013 moest besluiten of het Zweedse Arctic Gold de mijn een derde leven mocht bieden.

Een van de voormalige 'open-pit mijnen' op de berg.
(Foto: Lieuwe Jan Hettema)

Inga Susanne Hætta Triumf.
(Foto: Lieuwe Jan Hettema)

Rendieren in de girdnu van Guorbavuopmi.
(Foto: Lieuwe Jan Hettema)

De Noordpool

Met veel moeite ontwijken we de grote stenen en diepe gaten op de steile weg. De achterbanden slippen weg in het grind, de Volkswagenmotor lijkt zichzelf op te blazen. Het schokkerige uitzicht in de zijspiegels is indrukwekkend: de oneindig groene toendra met zijn vele meren, beekjes en kleine berken. Op sommige plekken is de eerste sneeuwval van het seizoen nog niet verdwenen. In het westen is alleen het topje van de zon zichtbaar. Het kleurt de horizon rood-roze.

De autobanden knarsen in de bevroren sneeuw, die er van dichtbij meer uitziet als grote zoutkorrels. Vanuit de verte klinkt het brommende geluid van een quad. Achter het bevroren meer op de vlakke top van de berg Čáskejas staat een verwaarloosd grijs gebouw, omringd door verpletterde rotsblokken, verroeste platen en afgebroken elektriciteitskabels. Onze glimmende, felrode auto steekt af tegen het grijswitte maanlandschap.

Jan Magne Hestvik (50) maakte in 1988 dezelfde rit, als jonge werkzoekende uit Alta. “Het was min 42˚ Celsius toen ik aankwam. Ik had zoiets nog nooit meegemaakt; alsof ik op de Noordpool was beland,” lacht hij. “Onderweg bevroor mijn auto. Ik voelde me zo alleen, daar midden op de toendra.” Hij kreeg zijn auto weer aan de praat, doorliep de sollicitatie en werkte vervolgens tot 1990 als kok in de mijnkantine. “De mijn trok me aan omdat het speciaal werk op een speciale plek was. Ook het werkschema vond ik aantrekkelijk: elf dagen werken, elf dagen vrij.”

Er werd getafeltennist, gedart en soms speelde men met de levens van rendieren. “Zo hief een chauffeur van de grote Caterpillar eens zijn laadbak, wachtte totdat er een rendier onder liep en liet toen de laadbak vallen.” Hijzelf had goede contacten met de rendierherders. “Met slecht weer kwamen ze wel bij mij in de kantine. Een van de herders zat soms twintig uur achterelkaar op een stoel in de keuken. Op een dag bracht hij gerookt rendiervlees voor mij mee. We ontmoeten elkaar nog steeds.”

Vooral Noorse en Finse mannen werkten in de mijn. “Ik en anderen die van ver kwamen sliepen in een vreemde, langwerpige flat,” herinnert hij zich. “Verderop stond een rij met spiksplinternieuwe Mercedessen, BMW’s, noem maar op. Een fantastisch gezicht, zulke auto’s op de Noordpool.” Belastingvoordeel op nieuwe auto’s was een lokkertje van de Finse overheid. Wanneer een shift erop zat, reed een stoet van auto’s door de toendra, gevormd door mijnwerkers die de afgelegen nederzetting verlieten. Er viel voor hen bij de Biedjovággimijn weinig te beleven.

Lege rivieren, meren vol afval

De 45-jarige Marit Kristine Hætta Sara herinnert zich de kantine nog goed. “Als kind gingen we daar heen. Het was bijzonder dat er ook andere mensen zo afgelegen woonden,” vertelt de rendierherder. Ze loopt richting haar lavvu, een nomadische tent. Net als bij haar tante Inga Susanne heeft ze vooral negatieve gevoelens over de Biedjovággimijn. “Onze vader leerde ons in de rivier vlak achter de mijn op forellen vissen. Ik kan het mijn kinderen daar niet meer leren, alle forellen zijn verdwenen.”

Ze vertelt over de vrachtwagens die tussen de mijn en Finland pendelden, over de dag en nacht werkende machines. Nadat de mijn in 1991 sloot werd voor haar pas zichtbaar hoe diep er werd gegraven. “Men vernietigde de gebouwen en gooide alles wat men niet meenam in die grote gaten die door het graven zijn ontstaan,” zegt ze verontwaardigd. Het afval is nu de bodem van de meren op Čáskejas. “Later hoorden we dat het gebied weer in oorspronkelijke staat zou worden teruggebracht. Ik heb daar nog nooit iets van gezien en verwacht ook niet dat dit ooit zal gebeuren.”

Drie andere mijnen in de gemeente Guovdageaidnu zijn de gesloten mijn bij Ádjit, waar verroeste graafmachines het landschap tekenen, en de twee mijnen van Náranaš. Enkele jaren geleden bouwde de gemeente voor 20 miljoen Noorse kronen een brug naar de Náranašmijnen. Men veronderstelde dat de internationale vraag naar groen natuursteen werkgelegenheid zou creëren. Toen de brug eenmaal stond, zakte de internationale markt én de samenwerking tussen gemeente en de bedrijven tot een dieptepunt. Een van de mijnen draait nu nog op kleinschalig niveau.

De traditionele leefstijl staat onder druk door conflicten over landgebruik; het gaat niet samen met moderne industrie. Voor de leefstijl van de rivier- en zee-Samen lijkt het te laat, langs de kust hebben grote visserijen de kleinschalige vissers verdreven. De ‘Noorse’ rendier-Samen staan er vergeleken met hen beter voor, maar hoe en wat de rol van rendierherders en de mijnbouwindustrie in de toekomst zal zijn blijft de gemeenschap verdelen. Een voorstel om de Biedjovággimijn niet meer als industriegebied te bestempelen lijkt bijvoorbeeld niet een meerderheid van de gemeenteraad achter zich te krijgen.

In tegenstelling tot landrechten wisten de Samen als collectief politieke en culturele rechten te bemachtigen. Dit was een gevolg van massale protesten die in 1979 startten vanwege de bouw van de Altadam, die het dorp Máze zou laten verdwijnen. Ondanks de bouw van een kleinere dam leidde het protest, naast het behoudt van Máze, onder andere tot de komst van een door de Noorse staat gefinancierd Samisch Parlement, universiteit en theater.

Een droom onder druk

Rendieren spelen een centrale culturele, politieke en economische rol in de gemeente Guovdageaidnu. De meerderheid van de drieduizend inwoners is op uiteenlopende wijzen verbonden met het rendier hoeden. Sommigen staan geregistreerd als ‘fulltime’ rendierherder en lid van een siida, terwijl andere herders officieel werkloos zijn of naast een ‘moderne baan’ met de rendierkudde van hun familie werken. Daarnaast leveren de rendieren onder andere materiaal voor het Samische duodji-handwerk. Zo wordt het gewei gebruikt om messen te maken.

Voor Marit Kristine Hætta Sara is een stem voor mijnbouw een stem tegen rendier hoeden, tegen hun cultuur. Ze hoopt dan ook dat haar kinderen nooit in een mijnbouwgebied hoeven te werken. In december 2013 spatte die droom bijna uiteen, niemand verwachtte de uitslag van de stemming in de gemeenteraad: negen leden stemden voor de plannen van Arctic Gold, tien tegen. Svein Lund denkt dat arrogantie het bedrijf uiteindelijk de das omdeed. “Ze wisten niets over de historie van de mijn en de mensen die hier leven: ze dachten puur aan het goud.”

Het is de vraag of een gemeente met een structureel tekort van 14 miljoen Noorse kronen en het hoogste werkloosheidpercentage van Noorwegen (7,2 procent) de voortdurende dreiging van mijnbouwprojecten kan weerstaan. Na de lokale verkiezingen van september besloten de Arbeiderspartij en Johttisápmelaččaid listu, de ‘rendierherders-partij’, in de coalitieonderhandelingen echter dat de Biedjovággimijn tot 2019 sowieso niet heropend wordt.

Daarna kan het circus weer opnieuw beginnen.